英語とドイツ語の間、オランダ語を学ぶ。『1日目』

はじめまして、毎日何かを学ぶ++selfです。2023年1月3日から一日に一つできることを増やす継続した努力を始めることに。自分は人に見られることでやる気が継続するタイプなので、発信はそのためです。

その第一章として幕を開けたのは、「オランダ語学習」。
なんで!?って思った方もいるかと思います。当然です。できることを増やしていくために戦略を立てました。自分の持つ能力から徐々に広げていくことしました。

++self、幸い英語できます。英語は歴史的に、ドイツ語とフランス語に半々ずつルーツを持つと言われています。しかし、ドイツ語から英語に移る中間に位置するのがオランダ語。例えば、男性・女性・中世名詞があるドイツ語に対してオランダでは、もともと男性名詞と女性名詞だった名詞の区別がなくなりDe名詞に、中世名詞はHet名詞になったと言われています。これが更に「実は名詞って分ける必要なくね?」ってなったのが英語なのかな。

ま、そういうわけで1日目に何をしたか、本題に。

=====実際の取り組み=====
1)Youtubeを観てシャドーイング5回くらい。とりあえず音になれることを目的に、大体の内容を予想しながら。
2)わからない単語を調べる。
3)聞き取った全文を書き出す。*下
4)1文ずつシャドーイングと音読を繰り返し。5回くらい。
==================

==================今回は自己紹介など基本の文章を含め比較的かんたんな文章が並んでいました。単語としても、意味を知らなかったものとしては、beroep, eens, eigenlijk くらいで他は観ての通り英語とほぼ同じなのでわかりました。明日の朝起きて、知識と発音が定着しているか、確かめます。

昨日よりは少し進んだ++selfになれた。では寝ます。

https://www.youtube.com/watch?v=_IW7zvMlRcc&list=PLUOa-qvvZolCoiF8CuqCyVU9tG2v8cjE6&index=140

Dit is Marieke. Marieka is in een cafe. Daar is Maartijn. Maar Marieke kent Maartijn niet.
Maartijn(A): Hello.
Mari(B): Hoi, hoe heet jij?
A: ik ben Maartijn, en jij?
B: Ik heet Marieke. waar woon jij?
A: Ik woon in Amsterdam.
B: Ik woon in Rotterdam.
A: Wat ben ji
B: Ik ben een meisje.
A: Ja, dat zie ik ook wel, mijn vraag is wat is je beroep?
B: Oh, mijn beroep, ik ben een docent.
A: Docent?
B: Ja, ik ben docent NT2.
A: NT2? wat is dat?
B: NT2 is Nederlands als tweede taal. ik geef Nederlandse les aan buitenlandse studenten.
A: Wat leuk!
B: Ja, dat is heel leuk, ik heb studenten uit alle landen.
A: Alle landen?
B: Jazekker, ik heb studenten uit Frankrijk, uit Duitslands, uit Engeland, ik heb een student uit Spanje, uit Rusland, en een student is een Nederlander.
A: Nederlander? Maar spreekt hij dan geen Nederlands?
B: Nee, hij kan geen Nederlands. Hij heeft een Nederlandse verder en een Franse moeder. Hij woont in Frankrijk. Thuis praten ze Frans. Maar nu wil hij Nederlandse leren.
A: OK. Ik begrijp het. hum… mijn werk is een beetje saai. Ik zit heet de dag achter de computer.
B: Oh, wat doe je dan?
A: Ik schrijf e-mails en bel met klanten.
B: Waar zitten jouw klanten?
A: In de hele wereld. In Duitsland, in Frankrijk, in Engeland. Ik heb een klant in Spanje, in Rusland, en ik heb klanten in Nederland.
B: Welke taal spreek je met je klanten?
A: Ik spreek 6 talen. Engels, Frans, Duits, Spaans en Russisch.
B: Wauw, jij spreekt veel talen! Maar dat is toch leuk! Zoveel talen spreek op je werk!
A: Eh.. ja, eigenlijk is dat wel leuk.
B: Jij wilt natuurlijk mensen zien en geen computer! Kom eens naar mijn les. Dan kun je kennismaken met mijn studenten. Je kunt praten in elke taal maar het beste natuurlijk in het Nederlands.
A: Wat een goed idee!


この記事が気に入ったらサポートをしてみませんか?